De staatssecretaris van financiën is daar in een aanschrijving uit 2008 op ingegaan (8 september 2008, nr. CPP2008/1727M, Stcrt. nr. 183).
In onderdeel 3.5 staat het volgende.
Bij een vermindering van de omvang van het dienstverband zal het totaal van de opgebouwde pensioenaanspraken in veel gevallen hoger zijn dan de fiscaal maximale pensioenaanspraak. Dit is alleen anders in de situatie, bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van het UBLB, wanneer de vermindering van werktijd plaatsvindt binnen 10 jaar voor de pensioendatum.
Als de overschrijding van de fiscaal maximale pensioenaanspraak alleen het gevolg is van het werken in deeltijd en gedurende de loopbaan de pensioenopbouw steeds fiscaal aanvaardbaar is geweest, is deze uitkomst naar mijn oordeel niet gewenst en onredelijk. Hierom keur ik op grond van artikel 63 van de AWR het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur voor de toetsing aan de zogenoemde 100%-grens goed dat in deze situaties het pensioengevend loon op de pensioendatum door middel van een gewogen deeltijdfactor wordt herrekend naar een hoger aanvaardbaar pensioengevend loon. Het product van de gewogen deeltijdfactor en het naar een voltijdsalaris herrekende pensioengevend loon op de pensioendatum is dan het pensioengevend loon voor de toetsing van de hoogte van de fiscaal maximaal aanvaardbare pensioenaanspraken.
Voorbeeld
Een werknemer werkt eerst 20 jaar voor 100%, vervolgens 5 jaar voor 70% en de laatste 15 jaar voor 50%. Het feitelijk pensioengevend loon op basis van 50% bedraagt op de pensioendatum € 25.000.
Uitwerking:
De gewogen deeltijdfactor bedraagt:
(20/40 × 100%) + (5/40 × 70%) + (15/40 × 50%) = 50% + 8,75% + 18,75% = 77,50%
Het voltijd pensioengevend loon op de pensioendatum zou 100%/50% × € 25.000 = € 50.000 bedragen. Het pensioengevend loon voor de 100%-toets van art. 18a, zevende lid, van de Wet LB, bedraagt dan: 77,50% × € 50.000 = € 38.750.